Oude gegevens over fruitteelt in Nederland  


door W. J. Sangers

Het eerste op fruitteelt wijzende gegeven, dat vermoedelijk op een Nederlandse plaats betrekking heeft, stamt uit het laatst der 8ste eeuw (althans voor zover wij hebben kunnen constateren). Alberik uit de Maasgouw geeft aan het klooster te Fulda goederen in Blerik en Walare. Daarbij wordt voor "Walare" een "pomerium", een appelboomgaard genoemd.

Ook in het bekende "Capitulare.... de villis" van Karel de Grote worden fruitsoorten vermeld. De keizer beveelt of raadt aan, deze vruchten op de Keizerlijke landgoederen te telen. Dat wil echter nog niet zeggen, dat die fruitsoorten daar ook werkelijk gekweekt werden, want het Keizerrijk omvatte warme en koudere streken. Daarom heeft het "Specimen Breuiarii rerum fiscalium Caroli M." o.i. grotere waarde. Dit is nl. een rapport, waarin rondreizende ambtenaren van de grote Karel vastlegden, wat zoal op diens landgoederen aanwezig was. Zo vermeldden zij voor het landgoed Asnapium (vermoedelijk Gennep) de aanwezigheid van: appel, peer, hazelnoot, kwee, mispel, moerbei, perzik en walnoot. In het jaar 1052 moet bij Maastricht reeds fruitteelt van enige betekenis bestaan hebben, want in dat jaar "waren alle die vruchten soe geinfecteert die steenen in hadden als keersen, peerskens, abricosen, pruijmen, soe datter veele menschen van den stanck geinfecteert wierden, dat sij daer van stierven". Ao 1204 wordt de boomgaard van het slot Amstel genoemd: "De Kenemaren en voeren hene .... Amestelle sine veste.... berneden si al inden gront; menich appelboem, diere stont Wort verbernt van den luden. . . . ". Bij de stichting van het klooster te Loosduinen in het jaar 1234 wordt vermeld " .... het huis en den bogaert.... van den Priester Floris... ." Anno 1284 vermeldt een document: "dit zechghen was ghezeghet tote Dorderecht in den Minnenbroeder boemgaert. . - . ".

In het jaar 1229 koopt een zekere Floris land te Schakerloo bij Tholen. Bij die gelegenheid wordt ook een " .... pomerio...." genoemd. Dan is er de bekende keur voor Zeeland van 1256, waarbij het verboden wordt om zonder de toestemming van den eigenaar " .... yemants boomgaert...." te betreden. Voorts de keur der Middelburgse kooplieden, welke hun het verhandelen van vruchten verbiedt.

Voor Utrecht geldt Ao. 1238 de vermelding van de bisschoppelijke "pomerium", terwijl het klooster Bethlehem te Doetinchem in het jaar 1231 land ontvangt "ab angulo magni pomerii....".

Ook te Kessel is in 1219 sprake van een "pomerium", welke aan de abdij Mariënweerd geschonken wordt. Te Maastricht moet anno 1294 " .... Tiel der oeftminghere der dreghere (betalen) van den huse bi Gerathsus van Lise voer Hubrechs hus op de Maes, vief penninc end eynen hellinc ter weken end twe capoen alle jaar". Op enkele uitzonderingen na in Zuid-Limburg en Zeeland - hebben alle vóór het jaar 1300 gevonden gegevens betrekking op boomgaarden van adellijken of kloosters.

De gegevens van de 14de eeuw sluiten daarbij gedeeltelijk aan. Ook in die eeuw telen de genoemde "meer welgestelden" fruit ter voorziening in eigen behoeften, maar daarnaast zijn er ook tekenen van fruitconsumptie of -teelt door burgers. Wij zullen hier enkele van de talrijke gegevens naar voren brengen. De bespreking moet noodzakelijk fragmentarisch zijn. Van Hoorn zeilt in het jaar 1390 ' het scheepje "Goddisknyght", geladen met walnoten. Hertog Albrecht koopt anno 1396 "froyt" in Hoorn. Op 19 Juli 1398 vinden wij voor de zelfde Hertog het gegeven: "Item svridages na sinte Margrietendach tot Hoirne om kerssen voir minen here, gegeven XX gr." en later: "Item V dage in Junio tot Hoirne bi Bandet ende Colairt betaelt, die biden selven ter waerderob behoif gelevert worden iij pont peerdeduyc (peer de duc?),coste iij pd Hollns, viij gr."

Te Enkhuizen worden in 1396 eveneens inkopen ten behoeve van de Hertog gedaan: men koopt er "smoutperen, noten, appelen, keyserinnen, prumen". Een monnik van de Egmondse abdij zien wij in 1388 zwoegen: "Item willens meeus broed. van V dagen dat hi aft de boenght (boomgaard) inde nuwe sloet dalf. .. .". Hughe Heynriessoen, pastoor, bezit anno 1380 een boomgaard te Schoorl. De Hollandse Hertog heeft een "boemgaert" te Leiden. Jan van Blois doet in het jaar 1350 "Wimbeyen" te Leiden kopen voor de "joffers" van het Rijnsburgs nonnenklooster. Soms kwam het fruit van verre, zo b.v. de in het jaar 1344 voor het Hollandse hertogelijk hof bestemde peren: "Item van enen man ghegheven, die van miere (mijne) vrouwen quam van Fontenelis mid peren in die vasten ende legghende bleven also, dat die peren verrot waren...." Verse zuidvruchten waren slechts binnen het bereik van zeer enkelen: "..gesent Reyster messagier aen minen here van Hollant mit brieven ende an mire vrouwen, om appelen van Garnaten ende van Aryangen (oranje) tot mijns heren behoif van Oistervant....".

Edellieden hebben boomgaarden in eigendom te Zoeterwoude, Koudekerk, Kralingen, Bloemersdijk, Schiedam, Moordrecht, Bergambacht, Veere, Wissekerke, Nieuw- Kapelle, Monster in Zeeland, Reimerswaal, Arnhem, Rumpt, Brakel, Driel, Grubbenvorst, enz. Nu eens heten ze "boenghaird", dan weer "boemgaert, bogaerd, boengaerd" en hoe al niet meer.

Ook toen was de fruitteelt niet zonder zorgen. Van de grafelijke boomgaard te Schoonhoven wordt anno 1385 gezegd: de boomgaard "daer men door in de stede gaat, die dit jaar qualieken gheraect was, want die appelboomen mit allen mit rupen nesten bevanghen waren". Voor diezelfde graaf kocht men in het jaar 1361/'62, 2675 peren, w.o. 50 "braet peren". In een enkele 14de-eeuwse Zuid-Hollandse plaats - Rotterdam - zien wij stadsburgers, die daar boomgaarden bezitten. Deze stad blijkt echter niet in voldoende mate de eigen fruitbehoeften te kunnen bevredigen: er moet tevens fruit van "vreemden" worden gekocht. Te Gorinchem worden appelen, peren, pruimen en noten in vrij belangrijke hoeveelheden verkocht. Ook te Dordrecht worden appels verhandeld, want er is daar sprake van "appelmaten" en van het gilde der "appelcopers".

Ten aanzien van een enkele plaats, bv. Alblas, waar gesproken wordt van "de boengaerde tot Alblaes, Lem van Zeeland en Jan van Zeeland", schijnt er reden te zijn om te veronderstellen, dat hier sprake is van een grote boomgaard, waar voor ruil geproduceerd wordt.

Uit de gevonden invoergegevens blijkt ons, dat NoordNederland in de 14e eeuw vermoedelijk niet voldoende fruit voortbracht om de eigen behoeften te dekken, ofwel (en) de doorvoerhandel van vruchten ter hand genomen had. Men importeert fruit uit Duitsland, terwijl noten tevens ingevoerd en vermoedelijk gedeeltelijk doorgevoerd worden: het schip "Skenkewyn" vaart uit Dordrecht af naar Great Yarmouth met o.a. 150.000 noten aan boord. Ook het vaartuig "Paskedaugh" van Schiedam koos zee en voer met volle zeilen naar dezelfde haven, geladen met o.a. 158.000 noten.

Voor Zeeland, in overeenstemming met de vroege ontwikkeling van het economisch leven in dat gewest met zijn voor fruit gunstige groeivoorwaarden, schijnen de consumptie en de productie van vruchten voor het ruilverkeer reeds verder te zijn voortgeschreden. Het schijnt alsof de 14de-eeuwse fruitteelt er meer dan el ders ook in handen van burgers en niet uitsluitend in die van kasteelheren berustte. De namen "Pieter Bolliblaes", "Willert", Jan witens" klinken immers niet als die van kasteelheren. Een zekere, te Goes wonende "Mr. Pieter" - blijkbaar maatschappelijk hoger gestegen - betaalt zelfs 24 pd. tur. als boomgaardhuur. Dit kán op fruitproductie voor het ruilverkeer wijzen. Merkwaardig is de boomgaard van de grafelijkheid in "Westerzubburgh", welke bij gedeelten verhuurd wordt aan "Gillis Wouter Meeus" en "Meester Symon". Al deze boomgaarden zijn eigendom van de grafelijkheid, die ze blijkbaar verpacht. Is het gewaagd te veronderstellen, dat het fruittelen zich van zelfvoorziening op de goederen van adel en geestelijkheid, op deze wijze, door middel van het pachtsysteem, verbreid heeft onder de "mindere" man? Deze "mindere" man huurde de boomgaard, hetzij teneinde in eigen behoeften te voorzien, hetzij om voor het ruilverkeer te produceren. Zowel pachter als eigenaar hebben dan belang bij een op de juiste wijze verzorgde boomgaard. De adellijke eigenaren, hun beambten, of de leden van de geestelijke instelling, welke de gronden verpachten, zullen dikwijls meer kennis van de vruchtenteelt hebben dan de pachters; zeker zal dan overdracht van die kennis hebben plaats gevonden in de vorm van op te volgen aanwijzingen. Vooral zal dit geschied zijn in een tijd waarin de afhankelijkheid van de niet-adelijke burgers nog groter bleek te zijn dan later 't geval was. Vele boomgaarden worden in Zeeland dus reeds door "burgers" verzorgd. Ao 1342 wordt voor Goes bepaald: "Wie dat gaet in anders boomgaerdt sonder oirlof hy verboert V tur ende de schade, die hy doet, sal hy gelden...."

Dit gegeven biedt de indruk van een - althans daar ter plaatse - vrij algemeen door "gewone burgers" beoefende fruitteelt. Dit is kwantitatief veel belangrijker dan het voorkomen van kasteel- of kloosterboomgaarden: er waren nu eenmaal meer "burgers" dan "edelen" e.d. Indien vele burgers boomgaarden voor eigen gerief hebben, dan bezitten de adellijke huizen in diezelfde streek zèker boomgaarden, zoals wij er dan ook verschillende vermeld vonden.

De stad Utrecht, het oude cultuurcentrum aan het water, heeft boomgaarden in haar naaste omgeving, welker bomen vrij zijn van de tienden en welker fruit ook voor de verkoop bestemd is. Ao 1399: " .... van zulken erve ende boemgharden, alze buten der stat inder stat vryheden gheleghen is, dat tientbaar is, dat men bezaeyt mit koel,. .. . dat zel tiende gheven van des de lude vercopen.... Maer alle bomen, die ooft ofte vruchte draghen en zellen nyet gheven". Dan blijkt er een "ooftsiis" (ooft-accijns) te drukken op o.a. "appelen, peren, noeten, korstaengen (tamme kastanjes)", maar weer niet op fruit, dat "inder stat ofte inder stat vryhede ghewassen is" Appels zijn blijkbaar ook hier zeer belangrijk: men spreekt van "de appelmarct, demen hout voer Hazenberch in manden".

De "Ooftsiis" bracht te Utrecht-stad in het jaar 1380 niet minder dan 180 pd. tur op. Dit betreft echte vermoedelijk niet alleen de accijns op aangevoerde vruchten, want tot deze "ooftsiis" behoorden ook "glas, cannen, moelenstenen, steencalc"! De Utrechtse bisschop koopt in de 14de eeuw: "appel (o.a. om daarvan "pomeij" te maken), keersen (tot het bereiden van "keersmoes"), peren, pruimen, wijndruven, noeten, haselnoeten, castaengen". Wij kunnen hier niet de volledige tekst van deze oude gegevens bieden; te veel plaatsruimte zou daartoe nodig zijn.

Besluiten wij ditmaal ons artikel met een gegeven uit het jaar 1358, waarbij een zieke fruittelende boer te Lopik zijn pachtheren een bewijs van huur-overeenkomst verzoekt ".. ie Gheriit die Duvel.... dat ie overmits zuucte ende crancheyde van minen live. . die mi aeneligghen niyet reysen en can.... bidde eersamen heren den Deken ende Capitel der kerke tsinte Johanne tUtrecht, dat si of hoer ghewaerde bode ontfaen willen enen wederbrief.... dat ic van hem ontfaen hebbe een hofstede mit boemghaerden, alsi gheleghen siin in Lopic in der heren gherechte van sinte Marien tUtrecht. .".

De Nederlandse Fruitteelt in de 15de eeuw

In "de Fruitteelt~' van Kerstmis 1949 is de Nederlandse fruitteelt tot het jaar 1400 bezien. Nu zullen wij deze tak van tuinbouw in de 15de eeuw bespreken.

De toestanden in de 15de eeuw hebben nog veel gemeen met die in de daaraan voorafgaande tijd, maar er is tevens verandering. Steeds talrijker zijn de gegevens over de teelt en de verkoop van fruit. Dat kan gedeeltelijk het gevolg zijn van het feit dat die gegevens nieuwer zijn, zodat er waarschijnlijk minder van verloren gingen. Echter wijst toch ook hun inhoud op een steeds algemener worden van het verbruik en de teelt van fruit.

Alle belangrijke steden - die men zich overigens gemiddeld met dertig maal minder inwoners moet voorstellen dan thans het geval is - hadden in de 15de eeuw fruitverkoop op hun markten.

Deze markten werden van fruit voorzien, hetzij door boomgaarden uit de onmiddellijke omgeving of, indien dat niet mogelijk was, door de Betuwe, het Sticht van Utrecht, de Bommelerwaard, Heusden en omgeving, wellicht ook Zeeland, Naaldwijk of zelfs het buitenland.

Waren het tevoren vooral kastelen en kloosters,bij welke boomgaarden voor eigen gebruik voorkwamen, nu was de fruitconsumptie ook bij vele burgers een gewone zaak geworden. Zoals gezegd waren de vroegere toestanden echter niet geheel verdwenen: ook in de 15de eeuw zijn er vele fruittelende kloosters, nu echter dikwijls niet meer alleen voor eigen behoeften, maar ook wel voor de verkoop. Aldus bijvoorbeeld de abdij van Egmond, welke in 1485 haar gehele oogst aan een koopman overdeed: "Item Willem comen claes vereoft al my oost te weten appelen ende peren ende hij heeft die ton gecoft voir XIX st.... Item hem gelevert een ton sint jans appelen een vierendeel van een ton somerguldelingh. Item een half ton keyserinnen ende kayuwele. Item een ton somerguldelingh. Item een halfue ton peren ende ribbelingh. Item noch drie ton winterguldelingh ende brantappelen.... Item noch een halfue ton ijsbouten ende anguois." In diezelfde boomgaard wordt druk veredeld; een monnik hield aantekening van het al of niet slagen der veredelingen: " .... Item vijf pippingen.... Twe bij westen van die winterguldelingh een bij zuijden ende twe bij oosten van die winterguldelingh dair an hangt een houdkijn of besijden staet een staeck mit drie keruen. Item hyer waster (groeit er) een off". Geen erg mooi resultaat dus! "Item drie van gerijt die dersker mit een kerf/dese wassen al", enz. Dan worden ook variëteiten genoemd, welke zelfs nu nog niet geheel onbekend klinken: "Item een rijet-peer (rietpeer) mit een kerf ende die ijsbouten bij oosten van die enten dese en wast nijet" l).

Veredelde dit klooster zelf de eigen vruchtbomen, zo moet men toch niet denken dat alle boomgaarden in Nederland uit zelfgeënte bomen bestonden. Integendeel, zeer veel gegevens wijzen op het verkopen, verzenden en planten van "eynten, entten" of hoe men de jonge veredelde vruchtbpmen nog anders genoemd mag hebben. Men kocht die dan bijvoorbeeld te Gouda - de stad zond in het jaar 1499 een lading van 139 "peer enten" en 197 "appel enten" naar "den ontfanger van Vlaenderen", ofwel men kocht bij een Boskoopse kweker, zoals de abdij te Rijnsburg reeds in 1466/67 deed: "Item by hend Andries gegeuen van een paert te verwissele om in de viskarre te gaen ii £ X Vsch ende bij den scout van boscoep gegh van tyen peer enten ende van V appel enten.... Van boscoep tot Rijnsb te bringhe ende al inden boegaert geset ij £ Vij sch. IlIjd".

Dezelf de abdij zond "Jan andriesz" om vruchtbomen naar Gouda en Utrecht: "Gegeven by Jan andriesz tot vuytrecht van XXV peer eynten mits vracht tollen ende oncosten IX £ Vij sch. vi d." Eerder had jan janz voor haar gekocht: "15-C (150) kerssen entten XXij5 stuiv om ij wijngairden eene stuiv". Zoals men te Egmond veredelde, deden het ook de monniken van andere kloosters: de Rijnsburger abdij voor adellijke vrouwen kocht vruchtbomen van een Leids klooster: "Gegeven die broederen van loosen (Hieronymusdal) van ij entten IX sch. iiij d" en van "die broederen van Warmondt": "peer enten, nootteboeme, crystangen entten," (tamme kastanjes).

Economische gegevens betreffende koop en verkoop, pacht e.d. zijn talrijker dan technische vermeldingen; de eerstgenoemde toch hebben betrekking op de financiele verantwoording en het vastleggen van andere rechten en verplichtingen. Soms echter blijkt uit zo'n boekhouding van een half duizend jaar geleden toch ook iets van de techniek. Aldus bijvoorbeeld in de huishoudrekeningen van de Graaf van Oostervant te St. Maartensdijk A.D. 1457: "Item opten Vste dach in Julio.... heeft arnt die brabander die boomgaerden gemaeyt ende thoey (het hooi) daer of gewonnen". Daar blijkt dus uit, dat de boomgaarden in gras lagen en voorts, dat men het hooi niet liet liggen. Vermoedelijk werd vóór 't bemesten de grond in de boomgaard gedeeltelijk verwijderd; waren de bomen eerder "aangeaard"? Aldus ontving op 13 Dec. te St. Maartensdijk een arbeider zijn loon, omdat hij " .... in mijns hee(re)n boomgaerden Vij dagen gespit heeft omme die wortelen vanden boomen tontdeekene....", waarschijnlijk opdat de te geven mest dichter bij het wortelgestel zou komen. Dát er gemest werd, blijkt uit een gegeven van Januari: "....gecocht ....omme daer mede te holene anden oestersen boomgaerden mysth daer Inne te mennene vj groote hoorden... ." Hierna eind Februari of begin Maart werd de aarde weer op de wortels gebracht: "End oick heeft hayman hartsz.... in die boomg(aer)den de wortelen vanden boomen gedect daer ouer gewrocht iij dagen ende sdaehs gewone (verdiend) 115 gr....".

Fruithandel

Tenslotte nog een enkel woord over de 15dg-eeuwse handel in fruit. Eerder is gezegd, dat in alle belangrijke steden fruit-verkoop voorkwam: daarop wijzen woorden zoals "appelcoper", appelcoepster, appelwijf, appelmerct" enz. Tevens wordt hieruit duidelijk dat de appel verreweg de belangrijkste vrucht was. De fruithandelaren waren dikwijls in gilden verenigd, welke dan meestal het gilde van de "fruiteniers, froytenier, froeytemers" of dergelijke genoemd werden.

Belangrijke handelscentra voor fruit waren in de 15de eeuw; Dordrecht, Utrecht, vermoedelijk opkomend reeds Middelburg, voorts Bergen op Zoom en mogelijk ook Naaldwijk.

De verhandelde vruchten waren in volgorde van hun belangrijkheid: appels, peren, noten, pruimen, kersen en krieken" mispels, perziken, tamme kastanjes en tafeldruiven.

Uit De Fruitteelt December 1949



Aan de inhoud van deze pagina kunnen geen rechten worden ontleend
©2001- POMologische Vereniging Noord-Holland